TERUG NAAR OVERZICHT PUBLICATIES
Op 3 september 2019 heeft de rechtbank in Den Haag een interessante uitspraak gewezen over de vraag of de aanwezigheid van ‘te kwader trouw’ bij de belastingadviseur kan worden toegerekend aan de belastingplichtige. Dit is het geval als het gaat over het recht van de inspecteur om navorderingsaanslagen op te leggen.
De bevoegdheid om na te vorderen in het kort
Het is allereerst goed om kort stil te staan bij enkele basale regels die bij het opleggen van een navorderingsaanslag gelden.
Op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heeft de inspecteur de bevoegdheid om een aanslag die ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld te corrigeren. Dit recht om na te vorderen, ofwel een navorderingsaanslag op te leggen, heeft de inspecteur als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Als hoofdregel geldt dat de inspecteur voor navordering een nieuw feit nodig heeft. De beantwoording van de vraag of aan het vereiste van een nieuw feit is voldaan verlangt een beoordeling van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is dan ook niet vreemd dat er veel rechtspraak is waarin de vraag aan de orde komt of sprake is van een nieuw feit.
Het vereiste van een nieuw feit houdt in het kort in dat sprake moet zijn van een feit dat de inspecteur niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn. Het komt er dus op aan of de inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de inspecteur er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, de inspecteur een nader onderzoek moet instellen (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Er is dan dus sprake van een nieuw feit, hetgeen navordering rechtvaardigt.
In de situatie dat er geen nieuw feit is, betekent dit overigens niet dat de inspecteur nooit kan navorderen. Zo wordt het vereiste van een nieuw feit niet gesteld indien de belastingplichtige bij het doen van aangifte te kwader trouw was of indien er specifieke andere gevallen aan de orde zijn, bijvoorbeeld als sprake is van een redelijkerwijs voor de belastingplichtige kenbare fout aan de zijde van de inspecteur. Van kwade trouw is sprake als de belastingplichtige de inspecteur bij het doen van aangifte opzettelijk (daaronder valt tevens voorwaardelijk opzet) onjuiste inlichtingen verstrekt of opzettelijk juiste inlichtingen aan de inspecteur onthoudt. Tussen het gedrag te kwader trouw en het ten onrechte niet of te weinig heffen van belasting moet een causaal verband bestaan. Indien een belastingplichtige bij het doen van aangifte gebruik maakt van de diensten van een derde, dient de kwade trouw van die derde (volgens vaste rechtspraak) aan de belastingplichtige te worden toegerekend. Zie onder meer HR 23 januari 2009, nr. 07/10942, ECLI:NL:HR:2009:BD3566.
Dat in het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741, anders is geoordeeld met betrekking tot toerekening aan de belastingplichtige van opzet of grove schuld van de adviseur, berustte op strafrechtelijke beginselen, die niet van toepassing zijn op de heffing van belasting.
Overigens moet de inspecteur, als deze mag navorderen, niet achteroverleunen. Immers, het recht om na te vorderen verstrijkt in beginsel na een aantal jaren; in binnenlandse situaties vijf jaren en in buitenlandse situaties 12 jaren. Hierbij verlengt een eventueel verleend uitstel voor het doen van aangifte de navorderingstermijn.
De casus voor de rechtbank Den Haag september 2019
In de uitspraak van 3 september 2019 van rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2019:9763, ging het met betrekking tot het ene belastingjaar ook om de vraag of sprake was van een nieuw feit. In het andere jaar kwam de vraag naar voren of sprake was van te kwader trouw aan de kant van de belastingplichtige.
In het kort kwam de casus op het volgende neer. De belastingplichtige, de heer X, liet zijn aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011 en 2013 door een belastingadviseur opstellen en indienen. De belastingadviseur gaf in de aangifte van de heer X voor het jaar 2011 uitgaven voor specifieke zorgkosten op en voor de jaren 2010 en 2013 gaf hij een bedrag aan giftenaftrek op. De definitieve aanslagen werden door de Inspecteur conform de aangiften opgelegd. In 2013 besloot de Inspecteur echter nader onderzoek te doen naar het aangiftegedrag van de belastingadviseur.
Rechtbank: nieuw feit met betrekking tot 2010
Uit het door de inspecteur verrichtte onderzoek bleek dat de belastingadviseur in de aangiften van zijn (andere) cliënten vaak te hoge aftrekposten opvoerde. Dat gaf de inspecteur aanleiding om ook de aangifte van de heer X aan een nader onderzoek te onderwerpen. Naar aanleiding van dat nader onderzoek van de Inspecteur in de aangiften van de heer X neemt de Inspecteur het standpunt in dat de heer X ten onrechte een aftrek had toegepast. De Inspecteur besluit dan ook navorderingsaanslagen op te leggen. De heer X is het daar niet mee eens en stelt dan ook beroep in tegen de navorderingsaanslagen.
Van belang is hier dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch eerder, namelijk op respectievelijk 16 januari 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:392 en ECLI:NL:GHARL:2018:366) en 15 juni 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:2639), in vergelijkbare zaken van andere cliënten van de betreffende belastingadviseur, hebben geoordeeld dat het voor aanslagen die zijn opgelegd vóór 2 april 2013 sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de rechtbank in de onderhavige zaak met betrekking tot het jaar 2010 oordeelt dat de aangifte geen aanleiding gaf tot nader onderzoek en dat de inspecteur er dan ook op mocht vertrouwen dat de aangifte correct was. De rechtbank concludeert dan ook dat voor het jaar 2010 sprake is van een nieuw feit.
Rechtbank: toerekening kwader trouw voor het jaar 2011
Met betrekking tot het jaar 2011 oordeelt de rechtbank echter dat geen sprake was van een nieuw feit. Tegelijkertijd oordeelde de rechtbank dat de belastingadviseur te kwader trouw was. Immers, de belastingadviseur in kwestie had de aftrekposten opgegeven zonder dat hij nader onderzoek had verricht en zonder dat hij over bewijsstukken van de uitgaven beschikte. In de procedure overlegt de heer X wel bewijsstukken, maar deze zouden naar het oordeel van de rechtbank achteraf zijn opgesteld, waardoor de gemaakte uitgaven niet aannemelijk waren. De rechtbank oordeelt voorts dat de kwade trouw van de belastingadviseur is toe te rekenen aan de heer X. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de Inspecteur de navorderingsaanslagen terecht had opgelegd.
Belang voor de praktijk
Het komt nog steeds voor. Belastingadviseurs die, kennelijk bewust, in strijd met de werkelijkheid aftrekposten opvoeren in de aangiften van hun cliënt. Of dit nu gedreven is door (herhaalde) verzoeken van de klant om tot een teruggaaf dan wel een zo laag mogelijk belastingbedrag te komen of door eenvoudig commercieel winstbejag bij de adviseur doet er niet toe. Het mag niet en het kan niet. Het is wettelijk niet toegestaan, maar bovenal gaat dit gedrag niet alleen ten koste van de schatkist maar ook van de portemonnee van de klant en de reputatie van de beroepsgroep waar de belastingadviseur naar de buitenwereld onderdeel van uit maakt.
Los van het feit dat deze uitspraak in lijn der verwachtingen is, stelt de uitkomst van deze uitspraak mij om voornoemde redenen tevreden. Belastingadviseurs en belastingplichtigen die het goed doen moeten beschermd worden tegen kwaadwillende belastingadviseurs (en belastingplichtigen).
Voor de belastingplichtigen die ongewild en/of onbewust bijgestaan zijn of worden door een kwaadwillende belastingadviseur is deze casus een goede les. Vraag bij twijfel liever een second opinion bij een andere adviseur dan dat een dure civiele aansprakelijkheidsprocedure moet worden gestart om te proberen de schade op de kwaadwillende adviseur te verhalen.
Vraagt u zich af of een navorderingsaanslag in een specifiek geval terecht door de inspecteur is opgelegd? Neem dan contact met mij op!
Heeft u vragen? Neemt u dan vrijblijvend contact met ons op. Wij helpen u graag verder.
Via het contact formulier aanvraag gratis consult kunt u contact opnemen met de auteur van de publicatie. Het contact opnemen is gratis en verplicht u tot niets. De specialist zal zelf aangeven vanaf wanneer de kosten gaan lopen en wat deze kosten zijn. Het beste kunt u de met de specialist afgesproken kosten laten vastleggen in een email of een offerte. Volgens de algemene voorwaarden van dit platform houdt onze dienstverlening daar op. Wij zullen je wel vragen het contact met de specialist te waarderen door middel van een e-mail met daarin 3 vragen. Hoe waardeer je het (professionele) contact met de specialist, hoe waardeer je het contact inhoudelijk op het gebied van kennis van zaken, hoe waardeer je de snelheid van handelen / leveren van de specialist. Deze drie scores houden wij bij op de profielpagina van de specialist in een anomiem gemiddeld cijfer / score voor deze specialist zodat anderen er gebruik van kunnen maken. Wij stellen uw feedback dan ook erg op prijs.